Het was een mooie dag, een bijzondere dag. De monnik zat op de grond, in rust. Zijn ogen gesloten. Hij had geen gedachten die zijn hoofd passeerden, geen geluid om hem heen wat hem uit zijn concentratie haalde. Hij was alleen met zichzelf. Hij hoorde de stilte en ervoer de rust in zijn lichaam.
Een vogel vloog voorbij, de monnik merkte het niet op. Hij was in zijn lichaam, in zijn eigen Ik. Daar stelde hij zichzelf de volgende vraag; ‘Wat zou ik graag willen?’ Eigenlijk wist hij het antwoord al. Hij liet het op dit bijzondere moment toe om het antwoord naar boven te laten komen, om het aandacht te geven. Hij wilde zijn doelen nastreven, de wereld ontdekken. Niet meer tegengehouden door zijn omgeving of door zijn eigen angsten. Hij zou graag willen dat hij lef had om op te staan, zijn doelen helder te zien en er mee aan de slag te gaan. Dat hij zichzelf hierin zou vertrouwen.
De monnik opende zijn ogen en voor hem zag hij twee schalen staan. Ze stonden recht voor hem een eindje bij hem vandaan. Vanaf deze afstand en zittend op de grond leek het erop dat het hoge schalen waren waar hij niet in kon kijken. Hij besloot op te staan om de schalen van dichtbij te gaan bekijken. En hoe dichter hij bij de schalen kwam, hoe meer hij tot het besef kwam dat hij er wel in kon kijken. Vanuit deze afstand zag hij niet alleen de contouren maar ook de details.
Het waren prachtig mooie platten schalen, met daarin water. Op het water dreven roze waterlelies. Schitterend van vorm en van kleur. De monnik liep eerst naar de rechterschaal. Het water bewoog nagenoeg niet, de bloemen lagen stil, toonden hun pracht en gingen nauwelijks van hun plaats.
De monnik pakte heel voorzichtig een bloem uit het water. Hij voelde de zachte blaadjes, rook de zoete geur en zag de prachtige kleuren die de bloem hem schonk. Van binnen voelde de monnik dat deze bloemen zijn doelen weergaven. Die dingen die hij zo graag wilde, zoals het hebben van vertrouwen in zichzelf om die dingen te gaan doen die zijn hart hem ingaven. Iedere bloem in het stilstaande water vertegenwoordigde zo een doel van zijn innerlijk Zijn.
Innerlijke stroming
De monnik hield de prachtige roze zachte bloem in zijn hand en liep naar de schaal aan de linkerkant. Daarin zag hij dat het water in beweging was, het stroomde. De bloemen die in die schaal lagen dreven
mee, leken plezier te hebben en gekieteld te worden door de spettertjes die op hun bladeren en bloemblaadjes kwamen. De monnik keek er naar en voelde blijdschap in zich naar boven komen. Hier was het leven in beweging, hier dreven de bloemen mee, hier ontstond iets, hier voelden de bloemen zich goed, durfden ze het aan om in de stroom mee te gaan. Ze gingen niet onder water, ze bleven drijven. Het was duidelijk dat deze schaal aangaf dat er beweging mocht zijn, dat het leven genoten mocht worden. Dat er stroming mocht zijn, om daar te komen waar je heen wilt gaan.
De monnik nam een besluit. Hij boog zich voorover en legde de bloem, die hij vanuit de rechter schaal in zijn hand had genomen, in de linker schaal met stromend water. De bloem werd direct meegenomen door de stroming, maar ging niet kopje onder. Hij draaide sierlijk in het rond tussen de andere bloemen. Hij leek zelfs zo bewegend nog mooier dan toen hij in de schaal lag waar het water stil en rustig was. En de monnik wist dat het goed was. Hij knikte naar de bloemen in de schaal, draaide zich om, boog naar de tempel, voelde zijn kracht naar boven komen en wandelde vol zelfvertrouwen de grote wereld in. Hij liet zijn vertrouwde stilstaande stukken achter en liet zich meevoeren op zijn innerlijke stroming. Zijn doelen tegemoet!